De deur gaat open en er komt een persoon binnen lopen. Hij gaat gekleed in een lang, simpel gewaad van ongebleekt linnen. Met een wollen overkleed en op zijn schouders twee vossenvellen. Zijn gezicht gaat verborgen in een kap gemaakt van stukken leer. In zijn linkerhand heeft hij een staf met daarop een schedel, beschilderd met de beeltenis van een zwijn. In zijn andere hand heeft hij een kom. Als hij naar de bar loopt hoort men het zacht geluid van belletjes. En voor degene die opletten, draagt hij een antiek bronzen zwaard en een bronzen sikkel.
Bij de bar blijft hij staan en spreekt hij degene aan die achter de bar staat;"Heeft u misschien wat resten eten die ik kan meenemen?"